Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5064

Datum uitspraak2000-01-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers98/3123
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RdO Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nr. 98/3123 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift soort belasting : loonbelasting/premie volksverzekeringen tijdvak : februari 1998 mondelinge behandeling : op 6 januari 2000 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, voorzitter, mrs Röben en De Kroon, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden en mr Nuboer als griffiers waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde alsmede de Inspecteur Gronden: 1. Belanghebbende betoogt in de eerste plaats dat het in artikel 15 (tekst tot 26 juni 1998) van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 opgenomen waarderingsforfait voor niet ter beurze genoteerde aandelenoptierechten (kort gezegd 7,5 percent van de waarde in het economische verkeer van het onderliggende aandeel) op grond van het gelijkheidsbeginsel ook toepassing behoort te vinden op de onderhavige door hem van zijn werkgeefster verkregen aandelenoptierechten. Dit betoog faalt, aangezien niet kan worden gezegd dat hier sprake is van gelijke gevallen. Bedoeld forfait ziet immers op de waardering van de verwachtingswaarde van niet ter beurze genoteerde aandelenoptierechten, terwijl de door belanghebbende verkregen werknemersoptierechten op het moment van het onvoorwaardelijk worden daarvan (het genietingsmoment voor de loonbelasting) geen verwachtingswaarde hadden doch louter een intrinsieke waarde. De omstandigheid dat de regelgever het in voormelde bepaling vervatte waarderingsvoorschrift met ingang van 26 juni 1998 heeft gewijzigd doet - anders dan belanghebbende stelt - hieraan niet af. 2. In zoverre belanghebbende voorts betoogt dat, nu koerswinsten op aandelen c.q. op aandelenoptierechten voor particuliere beleggers in de onbelaste sfeer liggen, zulks op grond van het gelijkheidsbeginsel evenzeer heeft te gelden voor het met de onderwerpelijke werknemersoptierechten behaalde voordeel, snijdt dit betoog evenmin hout. Het regime van de bron "inkomsten uit vermogen" en het regime van de bron "inkomsten uit dienstbetrekking" is nu eenmaal in het wettelijke systeem zo verschillend geregeld dat ook in zoverre niet kan worden gezegd dat hier sprake is van gelijke gevallen. 3. Tenslotte zij nog opgemerkt dat, anders dan waarvan belanghebbende in zijn pleitnota kennelijk uitgaat, een waardestijging van een "voorwaardelijk werknemersoptierecht" in de periode gelegen tussen de toekenning van dat recht en het onvoorwaardelijk worden daarvan (dat moment is het genietingstijdstip voor de loonbelasting) in de "loonsfeer" ligt. 4. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbendes beroep ongegrond is. Proceskosten: Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (oud). Beslissing: Het Hof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2000 te Arnhem door mr Van Schie, vice-president, voorzitter van de tweede meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Nuboer als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (M.M. Nuboer) (P.M. van Schie) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 januari 2000